Prestatiediagnostiek bij XP Sport

Training in wielrennen – prestatiediagnostiek

Prestatiediagnostiek en drempelmodellen

Wielrennen is een individuele duursport waarbij het persoonlijke prestatieniveau van cruciaal belang is. Aangezien de controle en het ontwerp van de training in het wielrennen afhangt van de individuele prestaties, heeft de sportwetenschap de laatste 40 jaar geprobeerd de prestaties van wielrenners te beschrijven en te verklaren. In de loop daarvan werden veel verschillende modellen ontwikkeld. De meest gebruikte zijn de zogenaamde “drempelmodellen”, die een “maximale arbeidsprestatie beschrijven waarbij een parameter (b.v. hartslag, zuurstofopname of lactaatvorming) zich in een stabiel bereik bevindt en een toename van de arbeidsprestatie zou leiden tot een voortdurende toename van de drempelparameter” (Heck, 1990).

De parameters die het meest worden gebruikt om een “prestatiedrempel” bij het fietsen te bepalen zijn ademgasanalyse om de zuurstofopname te bepalen en lactaatvorming, die wordt bepaald door capillair bloed af te nemen. Sinds het begin van de jaren zeventig is het mogelijk lactaatconcentraties snel en betrouwbaar te meten met behulp van zeer kleine capillaire bloedmonsters. Als gevolg van deze technische ontwikkeling werd de lactaatconcentratie steeds belangrijker bij de bepaling en voorspelling van prestatiebepalende parameters.
Aangezien de analyse van de ademhalingsgassen voor de bepaling van de trainingsbereiken voor wielrennen een enorm foutenpotentieel heeft en het nog niet mogelijk is gebleken om hiervoor sluitende en praktische analysesystemen te ontwikkelen, concentreren wij ons op de analyse van lactaatmonsters.

De lactaatgehalte test

Wegens zijn sleutelrol in de overgang tussen het glycolytisch en het oxidatief metabolisme speelt de meting van lactaat een centrale rol in het moderne prestatiediagnostisch onderzoek (Dickhuth, 2000). De vorming van lactaat in rust bedraagt ongeveer 0,5 tot 1,5 mmol/liter bloed en kan tijdens sportprestaties oplopen tot 20 mmol/liter (Neumann et al 1999). Verschillende factoren kunnen de vorming van lactaat sterk beïnvloeden en zo de voorspellende nauwkeurigheid van een prestatiediagnose beïnvloeden. Deze parameters moeten derhalve worden bewaakt en gecontroleerd om vervalsing van de testresultaten te voorkomen. Een factor die hierbij een grote rol speelt is het testprotocol. Het beschrijft het instapvermogen, de stapduur en de staphoogte bij de lactaatstaptest. Voor de vergelijkbaarheid van prestatietests is het van cruciaal belang dat steeds hetzelfde protocol wordt gebruikt. Er bestaat echter niet één juist model, en er zijn verschillende manieren om tot een sluitend resultaat te komen.
Voor alle testprotocollen is het van cruciaal belang dat de atleet zo hersteld mogelijk aan de test begint en dat zijn glycogeenvoorraad weer is aangevuld om de test nauwkeurig te kunnen evalueren. Voorts mag de kamertemperatuur tijdens de prestatiediagnose niet erg hoog zijn en moet de ruimte goed worden geventileerd.
De procedure van een lactaatspiegeltest is altijd vrij gelijkaardig. Begin met een laag vermogen van 50 tot 100 watt, aangezien hier geen verhoogde lactaatvorming te verwachten is. Vervolgens wordt het vermogen stapsgewijs opgevoerd, waarbij de staplengte en de staphoogte van invloed zijn op de meetnauwkeurigheid van de diagnostiek en bepalend zijn voor het onderliggende evaluatieprotocol. Het is van groot belang dat het testprotocol en het evaluatieprotocol overeenstemmen, omdat alleen dan redelijke meetresultaten voor prestatiediagnostiek kunnen worden verwacht.

Tijdrit en veldproeven

Naast de in het laboratorium uitgevoerde lactaattests kunnen de trainingsbereiken ook zeer nauwkeurig worden bepaald op basis van veldtests. Het gaat om tijdritten die, afhankelijk van de discipline, worden afgelegd met een mountainbike off-road of met een racefiets op de weg. Zij maken een benaderende bepaling van de anaërobe drempel mogelijk en zijn de eenvoudigste vorm van prestatiediagnostiek. De tijdritten moeten worden afgelegd op een “gelijkmatig” parcours, met een zo constant mogelijke helling over de gehele lengte. Hierdoor kan de rijder een constant continu vermogen behouden. Tijdens de tijdrit wordt de hartslag geregistreerd, waarvan het gemiddelde, gedeeld door een passend percentage, een benadering geeft van de anaërobe drempel. Deze methode kan zowel in training als in wedstrijdverband worden uitgevoerd.
Een dergelijke test is veel nauwkeuriger als het vermogen wordt geregistreerd met een vermogensmeter. Dit is ideaal voor alle atleten die trainen met een vermogensmeter.

AdobeStock 163663273 1
Drempelvermogen is een beslissende factor in tijdritten

Hier hebben tijdritten op het vlakke of bergop van ongeveer 20 minuten bewezen een zeer nauwkeurige maatstaf te zijn voor de uithoudingsprestaties. Dit is gebaseerd op de vuistregel dat het maximale gemiddelde vermogen of de maximale continue vermogenscapaciteit over 20 minuten (DLF-20) ongeveer 110 procent bedraagt van de maximale continue vermogenscapaciteit over 60 minuten (DLF-60). Wij hebben deze correlatie jarenlang kunnen waarnemen bij de vergelijking van lactaatgehaltetests en tijdritprestaties of veldtests. In 2009 werd dit verband wetenschappelijk onderzocht en kon het worden aangetoond door statistische analyses van veldprestatiegegevens en laboratoriumdiagnostische waarden bij meer dan 30 hooggetrainde wielrenners (cf. Bontenackels, 2009).
Dit geeft u de gelegenheid om uw eigen uithoudingsvermogen zelf te controleren. Uit mijn eigen ervaring blijkt dat een combinatie van laboratorium- en veldtesten tijdens het seizoen het doeltreffendst is, afhankelijk van de trainingsplanning en de periodisering, omdat de veldtest in de winter vaak veel moeilijker is dan de laboratoriumtest. In de zomer is meestal het omgekeerde het geval.

Drempelconcepten – een overzicht

De praktische relevantie van de prestatiediagnostiek is enorm belangrijk voor de atleet, want hij wil weten volgens welke trainingsbereiken (watt of hartslag) hij zijn training moet regelen. De in het laboratorium vastgestelde waarden moeten dus overeenkomen met de in de praktijk heersende omstandigheden, zodat realistisch realiseerbare oefenbereiken kunnen worden verkregen. Om de praktische relevantie van verschillende evaluatiemodellen en belastingsprotocollen (staphoogte en stapduur) in de lactaatprestatiediagnostiek te verduidelijken, werden vergelijkingen gemaakt met de zogenaamde maximale lactaat steady state (maxLass). Bij maxLass is “een ononderbroken prestatie van maximaal een uur gewoon mogelijk zonder dat de lactaatwaarde verder stijgt” (Schmidt, 2007). Uit deze vergelijkende studies is gebleken dat verschillende drempelconcepten, afhankelijk van het trainingsniveau en het testprotocol (initiële belasting, staphoogte, stapduur), de maxLass soms overschatten of onderschatten (GREEN et al., 1983; HECK, 1990b; STOCKHAUSEN et al., 1997).

Het drempelbegrip volgens Lörcks

In de dagelijkse praktijk gebruiken wij een aangepast model van de individuele anaërobe drempel volgens Dickhuth. Deze wijziging is het resultaat van waarnemingen en vergelijkingen van laboratorium- en wedstrijdprestatiegegevens van veel van onze atleten.

Volgens de methode van Dickhuht (1991) wordt de individuele anaërobe drempel (IAS) bepaald door bij het laagste lactaatequivalent een waarde van 1,5 millimol per liter op te tellen naarmate het wattage toeneemt. Het laagste lactaatequivalent wordt ook wel de “lactaatdrempel” (LT) genoemd. De LT beschrijft het begin van de lactaattoename bij geleidelijk toenemende belasting. Het punt op de lactaatkrachtcurve waaraan 1,5 millimol per liter is toegevoegd, geeft de belasting aan die overeenkomt met IAS. De IAS beschrijft de maximale intensiteit van een continue inspanning – niet de lactaatwaarde die na een continue inspanning kan worden gemeten.
Uit onze waarnemingen is gebleken dat deze methode een onderschatting geeft van de praktische waarde van het continue vermogen gedurende 60 minuten (DLF-60). Dit is echter doorslaggevend voor de bepaling van de opleidingsgebieden en moet derhalve zo nauwkeurig mogelijk worden vastgesteld. Daarom hebben wij het model aangepast door statistische analyse van onze gegevens en de waarde verhoogd van 1,5 tot 1,8 mmol/l. Zo konden wij een zeer hoge overeenkomst van 98,8 procent bereiken tussen de individuele anaerobe drempel die in het laboratorium was bepaald en de prestaties die bij de veldtest waren vastgesteld.

De “drempel” is een veelbesproken onderwerp in de wielersport. In de meeste gevallen is de beslissende factor niet of het ene model beter is dan het andere, maar of het correct wordt gebruikt. Vaak worden hier verschillende definities en benaderingen op één hoop gegooid en vervolgens niet correct toegepast.

Als u met name oudere studies bekijkt en de resultaten opnieuw analyseert, zult u zelfs vandaag geen grove fouten vinden. De resultaten weerspiegelen de gemeten waarden van deels vrij grote groepen proefpersonen, en er zijn ook correcte berekeningen gemaakt. Bij nadere beschouwing valt echter op dat de proefgroepen vaak uit ongetrainde of zeer zwak getrainde deelnemers bestonden. Dat deze resultaten vervolgens slecht kunnen worden overgedragen op wedstrijdsporters lijkt dan weer vanzelfsprekend.
In de loop van de tijd werden dan ook nieuwe modellen ontwikkeld die zich steeds meer specifiek met de prestaties van de individuele atleet bezighielden en deze ook steeds nauwkeuriger konden weergeven.

Dit is ook de manier waarop ons drempelmodel in de loop der jaren is ontwikkeld om de training in het wielrennen te verbeteren. Wij hebben de bestaande methoden en hun resultaten intensief bestudeerd, ze in de praktijk gecontroleerd en aangepast. Met het model om de anaërobe drempel gelijk te stellen aan een maximale continue prestatie gedurende 60 minuten (DLF-60), de definitie van de trainingsgebieden, de structuur van onze trainingsplannen, kortom, de hele methodologie werd gewijzigd om de atleet een praktisch totaalconcept te bieden voor een optimale prestatieverbetering.
Uiteindelijk is “de drempel” als een stuk gereedschap. Het hangt ervan af of het correct en verstandig wordt gebruikt, d.w.z. dat de resultaten van onze analyses de sporter alleen helpen als ze correct worden geïnterpreteerd en gebruikt.

Deel deze post

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *